Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Hoort dit, gij huis van Jakob, die genoemd wordt met den naam van Israel, en [1]uit de wateren van Juda voortgekomen zijt! die daar [2]zweert bij den Naam des HEEREN, en [3]vermeldt den God Israels, [4][maar] niet in waarheid, noch in gerechtigheid. 1. Dat is, die uit den stam van Juda, als uit een springader, gesproten zijt. Zie Deut.33:28; Ps.68:27, en de aantekening aldaar. 2. Daarmede betuigende dat zij den Heere voor den waren God kennen. Want een rechtmatige eed is God tot getuige aanroepen. 3. Te weten als zij bij Hem zweren. Zie Ex.23:13. 4. Dat is, niet oprechtelijk, gelijk het de Heere vereist, maar huichelachtig; zie Jer.4:2.